Nadat in de zomer van 1975 reeds een escalatie was opgetreden (zie o.a. Haagsma et al., 1976), kon door het langdurige, warme zomerweer van 1976 de problematiek rond het optreden van botulismus bij watervogels nog veel ernstiger vormen aannemen. Met de alarmerende sterfte van vooral watervogels en vissen werden ook tal van overheidsinstanties geconfronteerd, wat resulteerde in het bijeenroepen van velerlei vergaderingen en in het opstellen van allerlei rapporten. Het is moeilijk voor te stellen, dat het rendement van deze activiteiten op korte termijn groot zal zijn, zodat mag worden aangenomen dat voor 1977 geen nieuwe ingrijpende preventieve beleidsmaatregelen zijn te verwachten. Hierbij moet echter wel worden bedacht, dat er bij de bestrijding van botulismus toch al geen snelle wondermaatregelen beschikbaar zijn. Dat ligt immers verankerd in het ingewikkelde mechanisme dat verantwoordelijk is voor het ontstaan van botulismus bij watervogels: dit ontstaan blijkt nl. afhankelijk te zijn van de aanwezigheid van met Clostridium botulinum type C besmet kadavermateriaal bij (watertemperaturen van minstens 20° C en het voldoen aan deze voorwaarden wordt beheerst door een combinatie van ecologische, biologische, klimatologische en hydrologische omstandigheden, die voor preventief ingrijpen moeilijk toegankelijk zijn (Haagsma et al., 1976). Een onderzoekprogramma, dat in 1977 door het Centraal Diergeneeskundig Instituut en het Rijksinstituut voor Natuurbeheer gezamenlijk zal worden uitgevoerd, zal in deze problematiek, naar wij hopen, meer inzicht gaan verschaffen. Het is de bedoeling in dit artikel aandacht te schenken aan de belangrijkste aspecten, die zich in 1976 hebben voorgedaan bij het optreden van botulismus.