Na het droogvallen van de polder in 1957 ontwikkelde zich op het Roggebotsezand een rijke vegetatie, waarin riet en wilgenroosje domineerden. Het bos werd aangelegd van 1960 t/m 1962; in 1965 werd nog een klein stuk aan de noordkant ingeplant. Populieren geven in het geheel de toon aan en worden af en toe afgewisseld door een vak fijnspar. Verder zijn er aan de westzijde randen met eik, es en beuk en aan de oostzijde randen met grove Oostenrijkse den. Op regelmatige afstanden doorsnijden vrijwel kaarsrechte paden en afvoersloten het bos, soms afgewisseld door een kronkelend wandelpad t.b.v. de recreatie. Het onderhoud is op moderne leest geschoeid; jaarlijks worden bosbouwtechnische ingrepen verricht. Zo werd eind 1971 begin 1972 30 ha populieren geveld en er werd daarna weer loofhout ingeplant. Ten behoeve van de recreatie werd omstreeks 1971 16 ha bos omgezet in ligweide. De percelen die overbleven, werden geschoond en gedund: de bomen werden opgesnoeid en op afstand gezet. Hierdoor maken vooral de delen met populieren een eentonige indruk. In het kader van het onderzoek naar de invloed van biociden op populaties van vogels zijn vanaf 1969 jaarlijks broedvogelinventarisaties uitgevoerd in een deel van het Roggebotsebos bij Roggebotsluis (zie grafiek). Het onderzochte terrein heeft een oppervlakte van ongeveer 150 ha en ligt tussen de Roggebotseweg en de Keteltocht. Voor de aanvang van het onderzoek werd reeds in 1964 een inventarisatie in het toen nog zeer jonge bos gedaan (Van den Berg 1965). De resultaten hiervan staan vermeld in de broedvogellijst.