Verscheidene landen aan de Middellandse Zee zijn beducht wegens het uitmoorden van zowel trek- als standvogels. Dit schijnt bijna onverminderd voort te duren niettegenstaande pogingen op het internationale vlak om verandering te brengen in de instelling van de bevolking. Libanon vormt geen uitzondering, ja, is misschien een van de ergste boosdoeners. Meinertzhagen (1935) verklaarde: ’Toen ik in 1920 dit land (Libanon) de laatste keer bezocht, zaten de tuinen vol vogels ... Nu (1933) zijn zij allemaal verdwenen, uitgemoord door de plaatselijke jagers en opgegeten’. Hij had misschien kunnen opmerken, dat Libanon in 1920 nog bezig was zich te ontworstelen aan 400 jaar overheersing door de Ottomanen, die, als wij mogen afgaan op het gedrag van de hedendaagse Turken, niet onwelwillend stonden tegenover het leven in de natuur. Tegen 1933 stond Libanon onder Frans mandaat en Franse invloed. Hoeven wij nog meer te zeggen? Van oudsher verzot op geweren, legden de Libanezen zich met volle overgave toe op de jacht. Meinertzhagen (1935) beweerde ook dat ’de stroom trekvogels, die vroeger langs de kust trok, verdwenen is’. Dit is niet waar, maar men vraagt zich inderdaad af hoe het mogelijk is, dat de trek nog in verminderde mate plaatsvindt. Misschien hebben de trekvogels zich beter leren verbergen (zij zijn beslist tegenwoordig moeilijker gade te slaan) of zij verplaatsen zich meer ’s nachts.