De belangrijkste functies hiervan zijn eigendomsmarkering veekering en de leverantie van brand- en geriefhout. Zo bestaan uit een gegraven greppel met daarnaast een wal van de uit de greppel vrijgekomen aarde. Het hoogteverschil tussen greppel en waltop bedraagt soms enkele meters. Om zijn taak zo goed mogelijk te vervullen werd de wal zo steil mogelijk gemaakt en aan de bovenzijde beplant met struiken. We kunnen er onder andere zomereik, berk, vuilboom, lijsterbes, ratelpopulier en meidoorn op aantreffen. We vinden wallen rondom essen en kampen in het oosten en zuiden van ons land. In weidegebieden, onder andere op de randen van beekdalen, komen wallen voor op plaatsen waar de sloten in de zomer geen water meer bevatten. Ze dateren meestal uit de tijd van de verdeling van de markegronden. Naast de genoemde houtsoorten vinden we er op de vochtigere plaatsen ook geoorde wilg, grauwe wilg en els. Kenmerkende vogelsoorten van deze begroeiingen zijn: Grasmus, Tuinfluiter, Geelgors en Braamsluiper. In de oudere en meer uitgegroeide houtwallen ook nog Spotvogel en Nachtegaal.