Toen ik eind augustus 1979 hoorde dat in een slikgebiedje ten noordoosten van Halfweg (één van de laatste in deze omgeving) zich een Porseleinhoentje ophield, dat zich zo nu en dan frank en vrij vertoonde, was ik er als de ‘kippen’ bij om te proberen dit diertje eens van dichtbij gade te slaan en indien mogelijk te fotograferen. Van Nol Binsbergen (‘Uit Neerlands Vogelleven’) wisten wij al dat dit diertje niet zo zeer door zijn schuwheid dan wel door zijn verborgen en nachtelijk leven zo moeilijk was waar te nemen. Van de twee mannen in de permanente schuilhut vernam ik dat de vogel nog maar net was weggevlogen naar de overkant van de ondiepe plas om daar in het riet te verdwijnen. Na een poosje konden wij daar dan ook zo nu en dan een glimp van het dier tussen het riet en de zulte (zeeaster) opvangen. Het was druk aan het pikken, nu eens rechtop en rustig lopend en dan weer snel plat in elkaar gedoken wegschietend in de vegetatie. Onze verbazing was groot toen wij in de buurt nog een tweede exemplaar van deze in ons land schaarse broedvogel opmerkten. Wij konden soms een soort herhaald fluitend ’huuied’ horen. Bij het lopen kon je mooi het opgewipt staartje zien, dat je deed denken aan het Waterhoentje. De Watersnippen in hun buurt werden verjaagd, ze hadden geen verweer.