In ons land worden in verschillende natuurterreinen beheersexperimenten uitgevoerd, om na te gaan welk beheer het beste overeenstemt met de gestelde doelstellingen. Vaak wordt daarbij het effect van een beheersmaatregel gevolgd, door te letten op veranderingen in de vegetatie. In dit artikel wordt speciaal ingegaan op een onderzoek naar de effecten van het beheersexperiment begrazing met schapen op enkele broedvogelsoorten. Daartoe is in 1974 getracht na te gaan of de aanwezige broedvogels gevoelig zijn voor eventuele verstoring die ervan de schapen uitgaat. Het onderzoek werd gedaan op een permanent beweid terrein, het Oude Beweide Stuk (OBS) en enkele terreinen waarvan werd verwacht, dat ze in het voorjaar in ieder geval niet permanent beweid zouden worden, het Nieuw Beweide Stuk (NBS) en de agrarische percelen 1 en 2 (tabel 1, figuur 2). Uit de verwerking van de gegevens van 1974 kwam de vraag naar voren, welke invloed de veranderingen in de vegetatie ten gevolge van de verschillende beheersvormen (tabel 1) zouden hebben op de nestplaatskeuze van de diverse vogelsoorten. Ook Van Dijk (1974) onderzocht op Schiermonnikoog deze indirecte relatie tussen grazende dieren(koeien) en broedvogels. Het onderzoek in 1976 en 1977 heeft zich gericht op beide bovengenoemde vraagstellingen, waarbij werd uitgegaan van een vergelijking tussen beheer door middel van beweiding in diverse vormen op het OBS, NBS en Depot (een door Staatsbosbeheer aangekocht graslandperceel, waar in de zomer een wisselend aantal schapen verblijft) en agrarisch beheer op de tussen en om de beweide percelen liggende graslanden (nrs. 1 t/m 10) (tabel 1, figuur 2).