Van 11 juli tot 24 juli 1978 maakte ik met een zeiljacht een tocht langs de kusten in het zuidelijke deel van de Noordzee. Figuur 1 laat de route zien zoals die gevaren werd. Het waarnemen van vogels vanaf een varend klein zeilschip heeft enkele opvallende kanten. Het eerste dat steeds weer opvalt is de geringe angst die de vogels hebben voor het langsvarende schip. Misschien komt dat door het vrijwel geluidloze voortbewegen van het schip door het water. Vaak zelfs lijkt een zeilschip de nieuwsgierigheid van de vogels te wekken want meer dan eens zag ik meeuwen, sterns, jagers of stormvogels in een vrij rechte lijn naar het schip vliegen. Bij het schip aangekomen verlegden ze dan duidelijk hun koers, vaak nadat ze even hadden ’rondgekeken’. Zijn de vertrouwelijkheid en de nieuwsgierigheid van de vogels in het voordeel van de waarnemingen, duidelijk nadelig zijn twee andere facetten van de zeilschipwaarnemingen: namelijk de constante bewegingen van het schip en de geringe ooghoogte van de waarnemer. Een zeilschip op zee is altijd in beweging, ook al staat er weinig wind. Bij toenemende wind en zeegang komt al vrij snel het ogenblik waarop het niet meer lukt om een waargenomen vogel in het gezichtsveld van de kijker te krijgen of te houden. Ik gebruikte een 7x50 en een 10x50 kijker. Ook de geringe ooghoogte van de waarnemer beïnvloedt het waarnemen nadelig. Hoe lager de stand- of zitplaats is, hoe kleiner het gezichtsveld zal zijn. Staand op het dek van de boot schatte ik mijn ooghoogte op 2,5 meter. Echter, alleen in rustige omstandigheden kan in die houding door een kijker gekeken worden.