De winter van 1978-1979 was de strengste winter sinds 1962-1963 en bovendien de eerste winter met vorst en sneeuw van betekenis ná de afsluiting van het Haringvliet en de Grevelingen. De ongewone weersomstandigheden hebben grote invloed gehad op de aantallen en het gedrag van de in Nederland overwinterende ganzen. Omdat Zuidwest-Nederland één van de belangrijkste en best onderzochte ganzen-overwinteringsgebieden van West-Europa is en bovendien een gebied dat juist bij strenge winters van grote betekenis is, hebben de samenstellers getracht een zo volledig mogelijk overzicht van de aantallen en gedragingen van de ganzen in Zuidwest-Nederland samen te stellen. Ruim 80 waarnemers verschaften voor dit gestencilde rapport hun medewerking. De samenstellers hopen dat het rapport tevens een stap in de richting van een vruchtbare ornithologische samenwerking in Zuidwest-Nederland is. De indeling van het rapport begint met weersomstandigheden en een beschrijving van het aantalsverloop per regio. De volgende gebieden worden daarna behandeld: Alblasserwaard, Biesbosch en West-Brabant, Noordelijke Deltagebied, Tholen en Sint Philipsland, Schouwen en Grevelingen, Oostelijk deel van Zuid-Beveland, westelijk deel van Zuid-Beveland, Noord-Beveland, Veerse Meer, Walcheren, Zeeuwsch-Vlaanderen. Bij het aantalsverloop per soort worden behandeld Grauwe Gans, Kolgans, Rietgans, Kleine Rietgans en Brandgans. Voor de Rotgans is een afwijkende werkwijze gebruikt. Daarna worden gedrag en oecologie, slaaptrek, terreinkeus, groepsgrootte en samenstelling, sterfte, landbouwschade en verplaatsingen behandeld. Half januari werden er 160.000 ganzen in Zuidwest-Nederland geteld. In de voorafgaande winters lag dit aantal rond de 55.000 ganzen. De hoofdmacht van de Rietganzen verbleef in Midden-Zeeland en op Schouwen, de Brandganzen hielden zich vooral in het noordelijk deel van de Delta (Voorne Putten, Hoekse Waard) op. Na de lichte dooi werden begin februari weer in het hele Deltagebied ruim 150.000 ganzen geteld. In de Alblasserwaard verbleven op 28 februari ruim 36.000 Kolganzen. De meest opvallende veranderingen in het gedrag van de ganzen zijn het vrijwel achterwege blijven van de slaaptrek, de opsplitsing in kleine groepen en het foerageren op plaatsen waar de voorafgaande jaren nooit ganzen werden gezien. De grote betekenis van het Deltagebied voor de westpalearctische ganzenpopulaties, met name onder extreme weersomstandigheden, is in deze winter duidelijk geïllustreerd. Van de Kolgans, Rietgans en Brandgans verbleef ongeveer de helft van alle in West-Europa overwinterende vogels geruime tijd in het Deltagebied. Dank zij het stoppen van de jacht en de ook overigens geringe activiteit in de polders trad relatief weinig verstoring op. Teneinde de basisgegevens, die aan de cijfers in dit rapport ten grondslag liggen, voor iedereen toegangelijk te maken zijn die zo veel mogelijk in een grote hoeveelheid bijlagen verwerkt. J. Beijersbergen, A.M.M. van Haperen & J.W.M. Kuijpers: Wilde ganzen in Zuidwest-Nederland in de winter 1978-1979. 30 pagina’s en 58 pagina’s bijlagen en kaartjes, gestencild (1980). Verkrijgbaar door overschrijving van f 8,- op girorek. 2 241 724 tnv A. van Haperen, Veersesingel 194, 4332 TG Middelburg.