Onlangs is een boek verschenen, waar ik met belangstelling naar heb uitgezien, namelijk de ’Atlas van de Nederlandse broedvogels’. In het Vogeljaar hebben we het SOVON-project door de jaren heen op de voet kunnen volgen. Mede daardoor is het begrijpelijk dat door iedere vogelaar is uitgezien naar de uitkomsten van dit project. Om maar direct met de deur in huis te vallen; voor mij persoonlijk is het een grote teleurstelling, zelfs ergenis geworden! Nu ik het boek enkele weken in huis heb en regelmatig doorgenomen heb, moet mij van het hart, dat ik geschrokken ben van de aantallen broedvogels die (nog) in Nederland broeden. En dan ben ik niet geschrokken omdat er maar zo weinig meer over is, (want dat wist ik evengoed als u allemaal) maar omdat we volgens deze atlas nog zulke enorme aantallen van de meeste soorten zouden bezitten! Bij vele soorten heb ik verzucht: dit kán niet waar zijn! Hoewel ik kan begrijpen, dat wij nooit de juiste aantallen op papier zullen krijgen, is het voor mij toch een raadsel, dat er bij zeer veel soorten zo enorm hoog is ’geschat’. Ik voor mij zou veel houdender en voorzichtiger geweest zijn, als er dan al geschat zou moeten worden. Schattingen zoals bij de Ekster, met een marge van 50.000-100.000 paren zijn voor mij ronduit een lachertje! Waarom waagt men zich toch aan het publiceren van deze aantallen, als men bij nagenoeg iedere soort moet aangeven dat deze ’geschat’ zijn? Bent u met mij eens, dat er grote gevaren verbonden zijn aan deze publicatie? In een land, waarin nog zulke enorme aantallen broedvogels voorkomen als in dit boek vermeld, hoeft men toch niet zo hard te schreeuwen over achteruitgang, jacht, trekvogelmoord, e.d. Want zo’n vaart loopt het immers niet, dat bewijst de Atlas van de Nederlandse Broedvogels nu toch heel duidelijk?