Het polymorfe lijnpatroon en kleur bij een bepaalde landslak, Cepaea nemoralis, heeft een zekere aanpassingswaarde. Van deze slak bestaan roze, gele en bruine vormen met vijf ofwel drie of geen donkere strepen. Door de Zanglijster, Turdus philomelos, één van de dieren die de slakken eet, goed te observeren, kwam men erachter, dat de lijsters gewoonlijk die slakken eruit pikten, die het meest opvielen, en dat op sommige plaatsen de ene vorm beter gecamoufleerd was dan de andere. Op een grasvlakte werden bijvoorbeeld de bruine slakken vaker gepakt dan de gele, die door hun kleur niet zo opvielen, maar tussen dode bladeren waren de bruine vormen weer beter gecamoufleerd. Op verwilderde landjes hadden de slakken met vijf strepen een voordeel omdat ze opgingen in de achtergrond van plantenstengels (Cain & Sheppard 1950). Voor men kan uitmaken of een organisme eigenschappen bezit die geen aanpassing vormen, moet men eerst