Kommer en kwel heersen dagelijks in de kranten. De economie komt krakend tot stilstand, het leger werklozen groeit met de dag en het financieringstekort van de overheid blijkt steeds weer groter uit te vallen dan de toch al pessimistische ramingen. Uit de natuur- en milieubeschermingshoek vallen soms geluiden te beluisteren van lieden die hun voldoening nauwelijks lijken te kunnen verheimelijken. De tijd is voorbij van Europoort, Moerdijk en Rotterdam 2000 plus, allemaal projecten die konden ontstaan in een tijd dat de bomen tot in de hemel leken te groeien. Het geld is op en de zorg dat hele streken worden opgeëist door en vergeven aan ambitieuze industriële bestemmingen is weggeëbt. Inderdaad, het geld is op. Maar of natuurbescherming daarom verlicht kan ademhalen is een tweede zaak. Tijdens de vette jaren zestig waren natuurbeschermers niet veel meer dan roependen in de woestijn en werden ze veelal afgedaan als een stelletje halfzachten. Er kwam veel te weinig geld op tafel voor hoognodige natuurbeschermingsdoeleinden en eerst toen bij een steeds breder wordend publiek natuurbehoud begrip vond, gingen er in 's-Gravenhage een paar lichtjes aan: wellicht was er electoraal wel munt te slaan uit het woord 'natuurbescherming' in de verschillende partijprogramma’s. Maar het kwaad was toen al geschied en de strijd om de laatste restjes natuurgebieden van ons land in volle gang, zo niet al verloren. Om qua inkomsten bij te blijven, bleef de boeren niet veel over dan schaalvergroting van hun bedrijf, en mechanisatie van de grondbewerking, kortom ook in het agrarisch bedrijf deed de technologie zijn intrede. Bij deze ontwikkeling gevoegd de verstedelijking, recreatie, verkeer en industrialisatie, en het zal duidelijk zijn dat de natuurbeschermers zich in een hoek van de kamer gedrukt voelden, of zelfs erbuiten gezet.