In ’Het Vogeljaar’ 29 (3):147-148 schreef ik over de postduivenhouder Jo Hendriks uit Twello die klaagde over Haviken en zelfs Sperwers en in korte tijd 15 postduiven verloor. Nu werd op 3 juni 1981 bekend dat van een postduivenvlucht vanuit het Franse Saint Vincent, het neusje van de zalm voor Nederlandse postduivenhouders, uitgelopen is op de grootste ramp van de laatste 20 jaar (zoals de dagbladen dit schreven). Nog geen 2500 van de 51.787, vaak kostbare, postduiven arriveerden op het thuishok. Insiders verwachten dat dit aantal niet veel hoger zal worden. Latere berichten spreken van 28.000 losgelaten postduiven, waarvan er uiteindelijk zo’n 15.000 zouden zijn teruggekeerd. De postduiven verzeilden in een strook regen van 850 km, waarna de een na de ander op drift raakte. Wij herinneren ons de rampvlucht op 19-20 juli 1980 toen van de 4000 geloste Arnhemse postduiven er slechts zo’n 1000 à 1500 terugkwamen. Trouwens in juni 1975 waren twee maal in de 14 dagen duizenden postduiven de dupe van slecht weer. Van de 4300 Limburgse postduiven, die gelost werden in het Franse Bergerac, kwamen er zo’n 4000 dieren niet meer terug. Kort daarop kwamen slechts 1200 dieren van de 12.652 geloste postduiven in Saint Vincent weer terug. In juli 1974 keerden circa 2500 postduiven in onze noordelijke provincies niet terug. Slecht weer wordt steeds als oorzaak genoemd (maar ook erg warm weer levert vaak slachtoffers) en wij vragen ons af of er niet wat lichtzinnig wordt gelost. Ook Belgische postduiven zijn vaak 'en masse' het slachtoffer van slecht weer. Volgens de heer E. Jennekens, in 1975 voorzitter van de Nederlandse Postduivenorganisatie (NPO), hebben de laatste dertig tot veertig jaar ieder jaar wel één of meer rampvluchten plaatsgevonden. Het merkwaardige is, dat die rampvluchten zich meestal voordeden in de periode tussen 15 mei en 30 juni! Daar zouden eens statistieken van bijgehouden moeten worden. Aan de hand van die gegevens zouden dit soort vluchten misschien voorkomen kunnen worden.