Zoals in het artikel van Opdam (dit nummer) is betoogd wordt de samenstelling van een vogelgemeenschap in een bepaalde begroeiing zowel bepaald door lokale (interne) factoren als door invloeden van de omgeving (externe factoren). In dit artikel zullen wij ons beperken tot de lokale factoren. De nadruk zal hierbij liggen op de vegetatie omdat deze de basis vormt voor dierlijke levensvormen en omdat zeker onder natuurlijke omstandigheden het abiotisch milieu erin tot uitdrukking komt. De vegetatie is een bron van voedsel, direct en indirect, en biedt schuil-en nestelgelegenheid. Onderzoek naar de relatie vegetatie – avifauna wordt al enige tientallen jaren verricht. Enerzijds poogde men, vooral in Duitsland, een verband te leggen tussen het voorkomen van plantensociologische eenheden en dat van vogels (onder andere Oelke 1963 en Zenker 1980). Dit onderzoek betrof zo natuurlijk mogelijke bossen van vrij sterk uiteenlopende vegetatietypen. De verschillen in vogelbevolking kwamen meestal slechts tot uiting in een klein aantal soorten, terwijl vele talrijke soorten in alle bostypen in vergelijkbare dichtheden voorkwamen. Anderzijds hebben vele auteurs benadrukt dat niet zozeer het plantensociologische type (soortensamenstelling) alswel de structuur van de vegetatie verantwoordelijk is voor de samenstelling van de broedvogelbevolking. Vooral in onze cultuurbossen, waar kenmerken van natuurlijke vegetatietypen vaak onvolledig aanwezig zijn en waar onder invloed van menselijk ingrijpen grote structuurverschillen in de vegetatie ontstaan, is een benadering vanuit de vegetatiestructuur zeer gewenst. Deze benadering levert de mogelijkheid van een evaluatie van het Nederlandse bosbeheer gezien vanuit ornithologisch oogpunt.