Tijdens broedvogelinventarisaties op het landgoed Elswoude te Overveen, in beheer bij het Staatsbosbeheer, werd op 24 mei 1983 een zingend mannetje Kleine Vliegenvanger (Ficedula parva) waargenomen. Ook gedurende de volgende twee weken werd het mannetje zingend op de zetfde plaats gezien door mij en diverse anderen. Verschillende Keren werd waargenomen dat het mannetje voedsel naar een nestholte bracht. Deze nestholte zat in een dikke beuk, onder een zijtak, ongeveer 4½ meter boven de grand. Het bos ter plekke bestaat uit verspreide oude beuken, enige ondergroei ontbreekt vrijwel geheel. Op ongeveer 8 meter van de boom is een bosbeekje aanwezig. Het broedbiotoop vertoont een treffende gelijkenis met het in de litteratuur vermelde broedbiotoop van de Kleine Vliegenvanger in Midden Europa, getuige het volgende citaat uit Voous (1960): ’Veelal langs bospaden of door het bos stromende beken... Nest: in kleine, nauwe spleten en holten in dikke boomstammen en zijtakken, ook achter losse boomschors; veelal op aanzienlijke hoogte boven de grand en ten minste hoger dan 3½ meter’.