De actieve Fryske Feriening foar Fjildbiology heeft in de jaren 1977, 1978 en 1980 een studie gemaakt van de bodemgesteldheid, de flora, de avifauna en de mogelijke bedreigingen van het Koevordermeer bij Teroele en Idskenhuizen. Langs het Koevordermeer heeft men acht oevertypen onderscheiden, waarvan er zeven beschreven zijn, en drie typen boezemland. Vooral heersende windrchtingen en golfslag hebben invloed op de oevers en hun begroeiing. Het minst bemeste type boezemland herbergt het grootste aantal plantensoorten. Langs het meer zijn in totaal 32 vogelsoorten broedend aangetroffen, waarbij geconstateerd werd dat het aantal broedparen per kilometer oeverlijn toeneemt met het breder worden van de kraag. Vooral de rietvelden op vaste, respectievelijke slappe bodem, zijn daarbij belangrijk en herbergen enkele voor het hele land zeldzame vogelsoorten (Bruine Kiekendief, Roerdomp, Grote Karekiet, Sprinkhaanrietzanger, Snor). De minder zeldzame tot algemene soorten hebben over het algemeen in de zelfde typen hun grootste verspreiding, maar komen daarnaast ook in de rest van de rietkraagtypen voor. De boezemlanden zijn op het stuk in het uiterste noordwesten na, van geringe omvang en bieden daarom aan een overeenkomstig gering aantal weidevogels een broedplaats. Gedurende de trek in het voor- en najaar en in de winter is het meer een rust- en foerageergebied voor kleine aantallen zwem- en duikeenden, Meerkoeten en Grote Zaagbekken. Op alle bestuurlijke niveaus is men het er over eens dat het Koevordermeer rustig moet blijven. Met andere woorden, dat grote recreatieve voorzieningen hier niet op hun plaats zijn.