Aanvankelijk leek het alsof 1983 voor de Ooievaars een florissanter jaar zou worden dan het voorgaande. Door het zeer natte voorjaar en de ondergelopen en droogvallende uiterwaarden van de grote rivieren leek het dat ons land nog steeds een goed ooievaarsbiotoop vormde. Er waren dan ook vooral in april en mei veel meldingen van pleisterende Ooievaars en van enkele nestelpogingen. Eén ervan resulteerde in een nieuwe vestiging van een wild paar. Uiteindelijk broedden er drie wilde paren en drie gemengde paren met als resultaat zeven uitgevlogen jongen. In 1982 waren dat respectievelijk twee wilde en twee gemengde paren met tien uitgevlogen jongen. De meeste vogels, die op trek waren gegaan, arriveerden bijna gelijktijdig eind april (tabel 1).