In voornamelijk de jaren 1967-1970 (Alleijn et al 1971) is voor het eerst een overzicht vervaardigd van de broedvogelbevolking en daarmee ook van de weidevogelstand van de provincie Utrecht en enkele aangrenzende gebieden (onder andere het Gooi, de Alblasserwaard en de Vijfherenlanden). Vanaf 1973 zijn door de Werkgroep Ontwikkeling Eemland en vanaf 1975 door het Staatsbosbeheer, vele tellingen uitgevoerd, waarschijnlijk vaak gedetailleerder dan de tellingen voor de Avifauna, maar betrekking hebbend op een kleiner areaal. Samen met gegevens van andere tellers is dit telmateriaal bewerkt om tot een nieuwe schatting van de aantallen broedparen te komen. Daarbij is per gebied steeds het meest recente materiaal genomen. Later is, mogelijk terecht, opgemerkt dat (gezien de aantalsschommelingen) beter het gemiddelde van de resultaten van een aantal recente tellingen had kunnen worden gebruikt. De wijze van berekening is in het kort vermeld in een eerder verschenen nummervan ’Het Vogeljaar’ (Van Dijk 1983), alsmede de nieuwe schatting, die hier nog eens vermeld wordt. Het meest opvallend zijn hier dus de sterke toename van het aantal Scholeksters en een sterke afname van Watersnip, Kemphaan en Zomertaling. In andere delen van het land gingen ook andere soorten (bijvoorbeeld de Grutto) in deze periode achteruit (Van Gent 1978, Van Os 1983, Van Dijk 1983), zodat ook de positie van deze soorten zorgelijk is.