Het zal midden juni 1984 zijn geweest toen de eigenaresse van een langs het Veluwerandmeer gelegen camping mij opbelde met de mededeling dat er een paartje vreemde vogels op het tecrein rondvloog. Omdat de beesten met de snavels vol voer – meestal wormen – steeds naar de zelfde richting vlogen weed verondersteld dat er ook een nest met jongen aanwezig moest zijn. Daar de telefonische beschrijving niet op enige Nederlandse soort was toe te passen besloot ik zelf poolshoogte te nemen. Door hun tamme gedrag gidsten de vogels me al spoedig naar hun nest. Op het drukste plaatsje van de goedbezette camping, de toiletgroep, was in een oude Wilg een nestholte betrokken, vermoedelijk ontstaan door een ingerotte tak. De holte lag ongeveer vier meter boven de begane grond en werd gedeeltelijk aan het oog onttrokken door een enkele wilgetak. Regelmatig kwamen de oude vogels met bekken vol wormen aanvliegen. In de aanvliegroute werd meestal de nok van een aangrenzend huis betrokken, van waaruit dan een hoger liggende tak van de wilgeboom werd aangevlogen. Van tak naar tak wippend werd dan het doel bereikt. Soms, als 66n der oude vogels de nestholte was binnengegaan bleef de partner geduldig buiten de deur wachten en gaf op deze manier de gelegenheid zich goed te laten bekijken.