Toen zich in de jaren dertig een groot aantal nieuwe kolonisten langs de oevers van de Murray River in Victoria (Australië) vestigde en daar met niet te stuiten enthousiasme begon met het droogleggen en ontginnen van grote moerasgebieden, had dit een desastreuze uitwerking op de flora en fauna. Vooral veel soorten vogels vertrokken voorgoed naar streken, die beter aan hun biotoop-eisen beantwoordden. Door het graven van kanalen en sloten, het aanleggen van dijken en het wegpompen van het water ontstonden er uitgebreide graslandgebieden en vruchtbare akkers, een ontwikkeling die overigens wel te voorzien was geweest omdat het merendeel van de Europese immigranten in hun vroegere vaderland ook boer was. Hetzelfde geschiedde langs de Goulburn River, een andere rivier in Victoria, die in de buurt van Echuca in de Murray uitmondt. Ook hier ging een moerassig gebied van vele duizenden ha verloren. In 1967 verwierf de ’Victorian Division of Wildlife and Fisheries’, een instelling die zich onder meer bezighoudt met natuurbehoud en – beheer, een grote strook land langs de Murray en in 1969 ontstonden de eerste plannen om daar een kunstmatig moeras aan te leggen. De inrichting daarvan zou zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met de vroegere moerasgebieden, die om de 3-5 jaar onderliepen. Het ’Kanyapella Basin’, op een steenworp afstand van Echuca (naar Australische begrippen dan wel te verstaan) en met een oppervlakte van 8 km2, werd hiervoor bestemd, maar het duurde toch nog tot 1975 voordat met de werkzaamheden begonnen konden worden. Men splitste het gebied in 5 ongelijke delen op, varierende in grootte van 86 tot 200 ha en omzoomde die met aarden wallen. In elk van deze kunstmatige moerassen kan men de waterstand regelen. In 1977 werd het eerste bassin met water gevuld en binnen enkele weken reeds keerden er een aantal watervogelsoorten terug. Viel er voor die tijd daar weinig vogelleven te bespeuren – alleen de luidruchtige Geelkuifkakatoe vormde er een algemene verschijning – nadien veranderde dit bij wijze van spreken zienderogen. Zo’n 130 soorten vogels, waaronder 50 typische watervogels, zijn er sedertdien waargenomen. Waarschijnlijk zouden enkele daarvan ook zonder de aanleg van de moerassen wel eens in het gebied opgedoken zijn, het merendeel werd echter door deze kunstmatige waterpartijen aangetrokken. Ook diverse waterplanten tierden (en tieren) er welig, wat een gevolg is van de aanvoer van voedselrijk water vanaf de vruchtbare landbouwgebieden in de omgeving. In elk van de 5 moerassen werden kleine en grote eilanden aangelegd en de vogels maken daar gebruik van om te rusten, om al dan niet naar voedsel te zoeken (afhankelijk van de soort) en sedert kort ook om te broeden.