Toen de oecoloog George Evelyn Hutchinson (1959) de vraag stelde ’Waarom zijn er zo veel soorten dieren?’, leek dat het begin van een doorbraak in het denken en zoeken van oecologen en systematici. Bij ornithologen is de vraag niet snel doorgedrongen. Pas tien jaar later haakte David Lack (1969) er op in en weer was het dus een oecoloog en geen systematicus. Lack noemde het een prachtige vraag en haalde Rudyard Kipling’s verhaal van het olifantenjong aan door er aan toe te voegen dat het een vraag was zo ’diep dat deze nooit eerder was gesteld’. Weer een jaar of vijf later was het de Hongaarse oecoloog Miklas D.F. Udvardy (1976) die de zelfde vraag op zeevogels toepaste. Nog eens vijf jaar later vroegen Harry en Judy Recker (1980) uit Australia zich af waarom er verschillende typen reigers zijn. Voor zover ik weet bleef het daarbij, althans wat de ornithologen betreft, behalve dan een korte beschouwing die ik op het afscheidssymposium van professor R. Hooykaas aan diversiteit in de natuur wijdde (Voous 1977).