In jaargang 33 (4) (september 1985) van ’Het Vogeljaar’ verscheen van de hand van P.A. van Wely een omvangrijk artikel, genaamd ’Statusaanduiding van de Nederlandse broedvogels in de zeventiende druk van Petersons Vogelgids’. In dit artikel wordt mij – als bewerker (sinds 1954) van deze gids – onder weinig vleiende kwalificaties (als ’ronduit vreemd’, ’helemaal te gek’, ’ronduit lachwekkend en verbijsterend’) verweten, dat ik misleid door de verspreidingskaarten van de Atlas van de Nederlandse Broedvogels’ – van vele soorten de kwantitatieve status (abondantie) tot in het absurde heb opgevoerd. Niets is minder waar; en daarom verdient het artikel van de heer Van Wely een gepast wederwoord. In de Avifauna voor Nederland’ (1962), waarvan ik één der eindredacteuren was, werd een eerste poging gedaan om op basis van een op zichzelf arbitraire schaal de abondantie van onze regelmatige broedvogels te schatten.