In Noord-Friesland ligt ten oosten van Leeuwarden een waterrijk gebied, dat bestaat uit kleine meren (de Grote en Kleine Wielen), moerasland en lage graslanden (figuur 1). Het is een uitloper van het ’Lage Midden’ van Friesland en grenst aan het coulissenlandschap van de ’Friese Wouden’. In de jaren zestig is het gebied grotendeels aangewezen als zogenaamd Groene-Stergebied van de stad Leeuwarden, bestemd voor intensieve en extensieve recreatie. Het zuidelijk gelegen Kleine-Wielengebied is voor het grootste deel al ingericht voor dagrecreatie. Het noordelijk deel, het Grote-Wielengebied, is vanwege de grote ornithologische betekenis onderwerp van dit artikel. Het staat ook wel bekend onder de naam ’Wielengebied’; het heeft een oppervlakte van ongeveer 850 ha. Op de kleine meren wordt de watersport intensief beoefend. Sinds 1980 is vooral het plankzeilen in zwang gekomen. De zuidwest-oever van de Grote Wielen is geheel ingericht voor recreatie. De graslanden en moerassen ten oosten van de Wielen worden als reservaat ’De Rijperkerkerpolder’ nu reeds tien jaar beheerd door de provinciale natuurbeschermingsvereniging ’It Fryske Gea’, De graslanden ten westen van de Wielen, in de polder de Binnemiede, zijn grotendeels eigendom van de gemeente Leeuwarden. De overige graslanden zijn particulier eigendom en vallen onder de in uitvoering zijnde ruilverkaveling ’Tietjerksteradeel’.