In de jaren zeventig nam het aantal broedparen van de Bruine Kiekendief in Nederland onwaarschijnlijk snel toe van 55 à 80 paar in 1970, tot 725 à 850 paar in 1977 (Schipper 1979a). Allerlei grotendeels of zelfs geheel verlaten broedgebieden werden opnieuw bezet, waarbij de razend snel groeiende populatie in Zuidelijk Flevoland voor toelevering zorg leek te dragen. De vraag drong zich op, hoe deze situatie zich bij het in cultuur brengen van de nieuwe IJssetmeerpolder zou gaan ontwikkelen. Na op bescheiden schaal wat aanvullend onderzoek aan kiekendieven in Flevoland te hebben verricht, besloot ik de aantalontwikkeling van een lokale populatie vast te leggen. Daartoe koos ik het gebied De Weerribben, waar ik in de jaren 1975 tot en met 1985 zo nauwkeurig mogelijk die aantalontwikkeling èn de broedresultaten bestudeerde.