In 1970 tot en met 1974, 1979 en 1986 werd van 1877 oeverzwaluwkolonies de expositie van kolonies en van nestholen onderzocht. Kolonies werden aangetroffen op vrijwel alle exposities. Indien de grondsoort van de koloniewand buiten beschouwing wordt gelaten werd 43,0% van de kolonies gevonden op zuidelijk, zuidwestelijk en westelijk, 27,8% op oostelijk en zuidoostelijk en 29,4% op noordwestelijk, noordelijk en noordoostelijk geëxponeerde steile wanden. Ten aanzien van het aantal bewoonde nestholen waren de percentages respectievelijk 39,9%, 29,4% en 30,7%. Beide benaderingswijzen gaven dus geen significante verschillen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de weersgesteldheid tijdens de vestiging van de Oeverzwaluwen in mei en juni sterk van invloed is op de keuze van de nestelwand en de expositie ervan. In de onderzoeksjaren traden jaarlijks minimale verschillen op in voorkeur voor zand- of kleiwanden en de expositie ervan. Het gemiddelde beeld is af te leiden uit de volgende overzichten (tabel 4a en 4b). Indien in het voorjaar tijdens de vestiging van Oeverzwaluwen in kolonies de toekomstige koloniewand sterk wordt beïnvloed door wind, regen en/of zonbestraling, zullen in de desbetreffende exposities zich nauwelijks Oeverzwaluwen vestigen. Enerzijds komt dit doordat kleiwanden door de wind en of de zon zodanig uitdrogen en verharden, dat het onaantrekkelijk is om er holen in te graven. Anderszijds komt dit doordat zandwanden die door wind, zon en/of regen gegeseld worden, sterk aan erosie onderhevig zijn. In beide gevallen geven de Oeverzwaluwen dan de voorkeur aan steile wanden aan de lijzijde. Er blijkt een geringe voorkeur te bestaan voor kleiwanden met oostelijke en zuidoostelijke exposities en voor zandwanden met zuidelijke, zuidwestelijke en westelijke exposities. De voorkeur voor kolonies in zand- of kleiwanden met noordwestelijke, noordelijke en noordoostelijke exposities is niet significant. Wel kan worden gesteld dat procentueel het aantal bewoonde holen in dergelijke wanden net iets hoger is, namelijk ruim 52%. Op grond van de resultaten van dit onderzoek kan worden geadviseerd om bij het eventueel creëren van potentiële oeverzwaluwwanden de meest optimale exposities te kiezen. Voor kleiige, leem- en lösswanden zijn dit bij voorkeur oostelijke en zuidoostelijke, en in mindere mate noordwestelijke, noordelijke en noordoostelijke exposities. Voor zandwanden verdienen zuidelijke, zuidwestelijke en westelijke exposities de voorkeur.