Vanaf 1911 tot en met 1986 werden in Nederland 54.077 Oeverzwaluwen geringd en het aantal terugmeldingen bedroeg 1204. In Groot-Brittannië en Ierland werden in ongeveer de zelfde periode ruim tien maal zoveel Oeverzwaluwen geringd en er werden ruim 11.000 terugmeldingen geregistreerd. Het aantal geringde Oeverzwaluwen in andere Europese landen, Iran en Noord-Afrika, bedraagt ten minste 475.000 exemplaren. In Frankrijk, Denemarken, Finland, Zweden, Hongarije en de DDR werden per land tot na 1983 ten minste 40.000 Oeverzwaluwen geringd. In West-Duitsland werden meer dan 106.000 exemplaren geringd en in de USSR meer dan 204.000. In geheel Europa bedraagt het totale aantal terugmeldingen circa 1,4% (tabel 1). Er is evenwel een tendens dat dit percentage de laatste jaren door meer gericht onderzoek aan deze soort enigszins toeneemt. In Nederland bedroeg het aantal terugmeldingen in de periode 1911-1959 1,5%. Tussen 1960 en 1965 was dit 0,6% en tussen 1966 en 1980 1,5%. Tussen 1960 en 1965 was dit 0,6% en tussen 1966 en 1980 gemiddeld 2,3%. In sommige jaren werden hogere percentages teruggemeld, namelijk in 1969 5,7%, in 1970 3%, in 1971 4,2%, in 1974 2,4%, in 1979 2,9% en in 1980 4,1%. In de periode 1981 t/m 1986 verdubbelde het aantal terugmeldingen tot een gemiddelde van 4,7%. In 1981 en 1986 was dit zelfs respectievelijk 6,6% en 5,6% (zie ook figuur 1). Betere vangtechnieken zijn hier ongetwijfeld debet aan. Gezien het grote aantal terugmeldingen in geheel Europa maar vooral van in Groot-Brittannië en Nederland geringde Oeverzwaluwen, leent deze soort zich uitstekend voor een nadere analyse van een groot deel van het Europese ringbestand. In dit artikel zal nader worden ingegaan op leeftijd, plaatstrouw aan de kolonie of de omgeving ervan, verplaatsingen binnen het broedseizoen en trekgegevens naar en van de overwinteringsgebieden.