Als wij de gebieden bekijken waar zich nu plassen en meren bevinden dan werd op die plaatsen nog geen vijftig jaar geleden voor het merendeel nog turf gestoken. De gestoken turf werd op de smalle stroken land, die overgebleven waren, te drogen gelegd en kon zodoende later ook gemakkelijk met een bootje worden weggevoerd. Toen het turfsteken geleidelijk beëindigde door vermindering van de vraag en het ontbreken van geschikte gebieden daarvoor groeiden de stroken land (zogenaamde legakkers) dicht en werden veelal onbegaanbaar. Het werd een goed broedgebied voor allerlei vogels (Woudaapje, Rietgors, Rietzanger) en er vormden zich rietstroken langs waarin karekieten en Meerkoeten zich vestigden. De wateroppervlakten werden steeds groter en de stroken land sloegen soms door stormen gedeeltelijk weg, waardoor eilandjes ontstonden. Inmiddels was in 1883 de Horstermeer drooggelegd waardoor voor vele vogelsoorten (reigers, Lepelaars, Aalscholvers, nachtreigers) een ideaal broedgebied verdween.