Met het onderling uitwisselen van ervaringen en indrukken kunnen vogelaars uren vullen. Niet zelden staat bij deze gesprekken de status van vogelsoorten centraal. ’Vind je ook niet dat...?’ En dan volgt de naam van een vogelsoort en of er naar de mening van de vogelaar veel of weinig in een bepaald seizoen waren. Zo kreeg de auteur in het noordelijk Deltagebied naar zijn idee winter 1987/1988 maar bar weinig Smellekens te zien. Desgevraagd beaamden collega’s deze mening volmondig. Maar een smellekencurve, uitgezet over ruim twintig jaar, toont toch een ander beeld. Het landschap van het noordelijk deel van het Deltagebied bezit de elementen die Smellekens aanstaan: weids en open cultuurland, kustvlakten en kale, uitgestrekte oevergebieden. Tijdens de trektijden en in hef winterhalfjaar is er een groot en gevarieerd prooiaanbod, ’s winters extra verhoogd door milde weersomstandigheden. In de Sovon – atlas vinden wij dit bevestigd. Met de Flevopolders en de Waddeneilanden werd in het Deltagebied gedurende de vijfjarige onderzoekperiode 1978/1979 tot en met 1982/1983 de dichtste smellekenpresentie vastgesteld. Terecht brengt de atlas naar voren dat de waarneemkans van het Smelleken, zeker in vergelijking met andere stootvogelsoorten, niet groot is. Op de grond rustende vogels zullen in hun wijde biotoop uitsluitend worden ontdekt door vogelaars die het terrein nauwgezet afspeuren. Laagvliegend op jacht is de soort gemakkelijker te scoren, maar dan nog zullen er ongetwijfeld worden gemist. Mijn ervaring is dat een voetexcursie gewoonlijk meer Smellekens oplevert dan autoexcursies. Excursienotities bevestigen de herinnering dat tijdens de lange najaars- en winterwandeling over De Beer het Smelleken zelden ontbrak. Tenzij de vogelaar, thuis in zijn regelmatig bezochte excursiegebied casu quo op een bereden route, attent is op Smellekens en gericht die plaatsen afspeurt waar hij uit ervaring weet dat daar een verhoogde trefkans mogelijk is. Die plaatsen zijn er. In het noordelijke deel van het Deltagebied zijn dat bijvoorbeeld de Slikken van Flakkee, een drietal gebieden in de Hoekse Waard, maar ook landbouwpolders als de Eendrachtspolder en de Van Pallandt Polder op Overflakkee. De door deze laatste polder lopende Kadeweg bezit een markering van kniehoge bermpaaltjes, waarop het ter plaatse overwinterende Smelleken bij voorkeur rust. Die verhoogde trefkans in bepaalde gebieden pleit voor het aannemen dat Smellekens een vaste overwinteringsplaats kunnen kiezen. Uit langdurige waarnemingen rond mijn woonplaats in de Hoekse Waard komt een patroon naar voren van vaste jachttrajecten die omstreeks de zelfde tijd worden afgevlogen. Een vaak ’s ochtends omstreeks negen uur langsjakkerende Smelleken zou een vogel kunnen betreffen op weg van de slaapplaats naar het dagverblijfsgebied. Bij een ganzenonderzoek langs de noordoever van het Hollandsch Diep najaar 1970, zagen wij regelmatig in de namiddag een of twee Smellekens, maar altijd individueel, langs een vast traject in oostelijke richting vliegen, vrijwel zeker op weg naar hun slaapplaats (Sys 1982).