Op 13 oktober 1862 richtte de freule Marianne von Evers von Aldendriel van het kasteel van Well, zich tot de koning met het verzoek tot heroprichting van een eendenkooi in Well-Bergen (1). Een eendenkooi is een typische Nederlandse inrichting voor het vangen van zwemeenden. Zo’n inrichting bestaat uit één en soms verscheidene plassen, omgeven door rietmatten, in een bos. Op die plas monden enkele kromme sloten (vangpijpen) uit. Deze vangpijpen zijn met gaas of netten overspannen en eindigen in een vanghokje. Door middel van tamme eenden lokt de kooiker de wilde eenden met voer een vangpijp in, vaak ondersteund door een speciale kooihond. De kooiker houdt zich gedurende het lokken verborgen achter een rietscherm. Pas bij hel vangen laat hij zich zien, waardoor de wilde eenden verschrikt verder de vangpijp invliegen. Ten slotte haalt de kooiker de eenden uit het vanghokje.