Op een knoest van een oeroude kleiperenboom bij onze boerderij lag een vinkennest. Dat zou ik niet geweten hebben als ik de Vink niet had zien aan- en afvliegen. De oude kleipeer had dikke, afgestompte takken, bekleed met groen mos dat naadloos overging in het zelfde mos dat de Vink gebruikte voor de bekleding van de buitenkant van zijn nest. Je zag geen nest, wel de Vink. Twaalf of dertien jaar was ik. Omdat vinkennesten van binnen zo mooi zijn, knap van wit koeiehaar geweven had ik ze gezien, wilde ik er inkijken. Ik klom in de boom, en zag tot mijn verbazing een binnenkant van diep donkerrood gekleurd haar. Van een koe, dat wel. Waarom had die ene Vink voorkeur voor rood? Andere deden het toch met wit? Daarover ben ik blijven denken; een lang leven en veel naar vogels kijken heeft mij het antwoord gebracht. Als ik dat ga doorgeven wil ik het geloofwaardig maken, en daarvoor moet ik de geduldige lezer eerst andere dingen gaan vertellen.