Tussen de monding van de Amazone in Brazilië en die van de Orinoco in Venezuela strekt zich een 2000 km lange modder- en zandkust uit die uitermate belangrijk is als broed- en pleisterplaats voor watervogels. Suriname (vier maal zo groot als Nederland, minder dan 400.000 inwoners) neemt met haar uitgestrekte modderbanken, mangrovebossen en brak- en zoutwatermoerassen daarin letterlijk en figuurlijk een centrale plaats in (figuur 1). In de Surinaamse bijdrage aan het Neotropical Wetlands Project (De Jong & Spaans 1984) wordt voor de kust van Suriname, die een lengte van ongeveer 400 km heeft, de talrijkheid van de er voorkomende soorten watervogels gegeven. Daaruit blijkt dat de kust vooral grote aantallen reigers (dertien soorten, totaal meer dan 50,000 broedparen), Rode Ibissen (Eudocimus ruber) (17.000 paren, in 1986 echter bijna 35.000 paren) en eenden (drie soorten, totaal 5000-10.000 paren) tot broedplaats dient. Daarnaast vormt de kust een belangrijk doortrek- en overwinteringsgebied voor de Blauwvleugeltaling (Anas discors), enkele soorten sterns en een twintigtal steltlopersoorten die in de boreale en arctische gebieden van Noord-Amerika broeden. Suriname is voor steltlopers van de Westatlantische trekroute net zo belangrijk als de Nederlandse Waddenzee voor vogels van de Oostatlantische trekroute (tabel 1). In Suriname wordt de top-drie gevormd door de Kleine Grijze Strandloper (Calidris pusilla) uit de lage arctis, de Kleine Grijze Snip (Limnodromus griseus) uit de subarctis en de Kleine Geelpootruiter (Tringa flavipes) uit het boreale gebied. Voor elk van de laatste twee soorten loopt het aantal dat op een moment aanwezig kan zijn in de honderdduizenden, voor de eerste soort zelfs in de miljoenen. Spaans & Swennen (1982) zagen eind september 1980 alleen al op het zandspit van Krofajapasi, 50 km ONO van Paramaribo, tijdens opkomende springvloed in korte tijd bijna 400.000 Kleine Grijze Strandlopers die met laagwater op de Wia-Wia modderbanken hadden gefoerageerd, naar hun hoogwatervluchtplaatsen vliegen. Ook Morrison & Ross (1989), die in de loop van de jaren tachtig de gehele kust van Zuid-Amerika hebben afgevlogen om de pleisterplaatsen van Noordamerikaanse steltlopers op dit continent in kaart te brengen, komen op een vergelijkbaar aantal voor de Wia-Wia banken. Hun schatting is dat bijna anderhalf miljoen Kleine Grijze Strandlopers in Suriname overwinteren. Zelf heb ik door extrapolatie van steekproeftelling langs de gehele kust wel eens gemeend dal dit aantal tijdens de voorjaarstrek nog aanzienlijk kan worden overschreden. Volgens de gegevens van Morrison & Ross neemt Suriname voor de Westatlantische trekroutepopulatie van deze soort een sleutelpositie in. Niet minder dan 65% van alle Kleine Grijze Strandlopers die door hen werden gezien in het noordoosten van Zuid-Amerika, het belangrijkste overwinteringsgebied voor de Westatlantische trekroutepopulatie, werd in Suriname aangetroffen. Voor de Kleine Geelpootruiter lijkt de kust van Suriname eveneens het belangrijkste overwinteringsgebied binnen Zuid-Amerika te vormen (Morrison & Ross 1989). Ook voor de nominaatvorm van de Kleine Grijze Snip, waarvan het broedgebied beperkt is tot het schiereiland Ungave in Oost-Canada, speelt Suriname een sleutelrol. De meeste vogels van deze populatie vliegen namelijk in augustus-september uit Noord-Amerika via een rechtstreekse vlucht over de Atlantische Oceaan naar Suriname en de aangrenzende delen van de naburige Guyana’s, waar zij na een uitputtende vlucht van zo’n 4000 km op de modderbanken een welgedekte tafel vinden. Later trekt het merendeel door naar het noorden van Brazilië, om in het voorjaar de zelfde route terug te vliegen (figuur 2). In april-mei, wanneer de vogels in Suriname sterk in gewicht toenemen (vetaanleg voor oversteek Atlantische Oceaan), kan men in de late namiddag dan ook geregeld groepjes van deze soort in zeer noordelijke richting de zee in zien steken (Spaans 1974). Suriname is met haar voedselrijke modderbanken voor deze vogels dus zowel tijdens de voorjaars- als najaarstrek een onmisbare ’stepping-stone’ tussen broeden overwinteringsgebied.