In het begin van de jaren tachtig vonden keer op keer massastrandingen plaats van alkachtigen (Alk Alca torda en Zeekoet Uria aalge) en Drieteenmeeuwen Rissa tridactyla. Vrijwel elke winter weer kwamen duizenden exemplaren, de meeste daarvan met olie besmeurd, in ons kustgebied om het leven. In de winters 1980-1981 en 1982-1983, bijvoorbeeld, spoelden op de Nederlandse kust naar schatting 12.500 en 15-20.000 dode Zeekoeien aan. Het aantal voor onze kust gestorven exemplaren is daarvan een veelvoud; niet alle vogels spoelen immers aan. Na 1986 leek het tij echter te keren en bleef het aantal olieslachtoffers wat kleiner. Vorige winter, 1988-1989, was dat al weer anders. Talloze Zeekoeien kwamen op de kust terecht, vooral in Noord-Holland. Nu, februari 1990, beleven wij wederom een massaslranding, vooral van zwaar met olie besmeurde Alken en Zeekoeien, en grote aantallen zijn aangetroffen op het strand van Texel, Noord- en Zuid-Holland en in Zeeland. Van de oostelijke Waddeneilanden zijn nog geen betrouwbare cijfers voorhanden. De dichtheden zijn hoog, de mate van oliebesmeuring vaak enorm. In een voorlopige analyse van de gegevens zijn de aangetroffen dichtheden tot en met februari 1990 op de Noordhollandse kust in een staafdiagram geplaatst (zie onder). Wij zien dat de huidige dichtheden en, die in hel begin van de jaren tachtig van een zelfde grootte zijn. De tendens (vergelijk winter 1986/1987-1989/1990) is niet bepaald bemoedigend. Misschien was het een aardig item om in te brengen voor de ministersconferentie over de Noordzee. Was het MARPOL-verdrag (Annex 1 Olie) niet al per oktober 1983 van kracht geworden? Nederlands Stookolieslachtoffer-Onderzoek (NSO), C.J. Camphuysen, Perim 127, 1503 GB Zaandam, 075-313 660.