De Wespendief is in Europa broedvogel in uitgestrekte loof- en naaldbossen met open plekken om er voedsel te bemachtigen, en in kleinere bossen tussen weiden en vochtige open terreinen. Uitgestrekte ’wetlands’ en menselijke nederzettingen worden gemeden (Glutz von Blotzheim et al 1971, Cramp et al 1980). In Nederland komt de soort vrijwel zonder uitzondering voor in bosgebieden op diluviale gronden in de oostelijke helft van het vasteland. Op de Zuidwest-Veluwe werd een voorkeur vastgesteld voor gemengd bos (Bijlsma 1986), terwijl voor geheel Nederland geldt dat de Wespendief ’uitsluitend op de zandgronden’ (Teixeira 1979), dan wel ’alleen in bossen op zandige en lemige bodems’ (Sovon 1987) broedt. Van de in Nederland broedende roofvogels’ komt de soort in de meest droge gebieden voor (Opdam 1985). In dit verband lijkt het broeden van de Wespendief in moerasbos in het laagveengebied De Weerribben dan ook ruimschoots het vermelden waard. De Wespendief lijkt als broedvogel in het reservaat aanwezig sinds 1982 (zie bijlage), toen op 13 juli een baltsend exemplaar in het centrale deel werd waargenomen, De soort bleef de status ’mogelijke broedvogel’ behouden tot 1986, toen niet alleen balts werd waargenomen, maar ook een vliegende vogel met nestmateriaal werd gezien, waardoor een broedgeval zeer waarschijnlijk leek (zie ook Prop & Veldkamp 1987). In 1988 werd, behalve balts op 17 juni, een net uitgevlogen jong gezien dat op 27 augustus een uur lang in een bosrand druk roepend heen en weer vloog en in verscheidene bomen zat. In het moerasbos daar bleek ’s winters een roofvogelnest aanwezig dat wel bijzonderlijk veel leek op het nest van een Wespendief. Het lag op zes meter hoogte in een Els. In 1989 ten slotte werd op 5 juli een langdurige baltsvlucht met ’wappersessies’ waargenomen, eindigend in een spektaculaire stootduik op de plaats waar zich het nest bevond.