In 1989/1990 werd ongeveer 34% van alle kwartblokken in Nederland meer of minder onderzocht op de populatiegrootte van de Huiszwaluw. In 1967/1970 werd de populatie geschat op 71.000-103.000 broedparen (Philippona 1974). Sinds 1970 is de broedpopulatie blijkens vele meerjarige tellingen met ten minste 67% achteruitgegaan. De huidige telling, inclusief een correctiefactor van 25%, gebaseerd op onvolledige tellingen, leverde een aantal op van 131.000- 164.000 broedparen in 1989/1990. Het is vrij zeker dat de populatie in 1967/1970 sterk is onderschat en onderleid. Inclusief een onderschatting van 25% en rekederland is de populatie constant gebleven. Enige toename trad op in het noorden van ons land, alsmede in delen van Utrecht, het Grote-Rivierengebied en Noord-Brabant. Met uitzondering van Limburg en Twente waar de populatie constant bleef, trad in de rest van Nederland een geringe achteruitgang op van 3 a 20%. ning houdende met een achteruitgang van 50-80% in de jaren na 1970 dient de populatie omstreeks 1967/1970 op 150.000-400.000 broedparen te worden gesteld. In 1989 en 1990 werden in 458 de zelfde kwartblokken tellingen verricht met respectievelijk 16.213 en 16.262 broedparen. Voor geheel Ne-