Het aantal broedparen in 1990 is geschat op 240 paren, dit is ruim 15% minder dan in 1989. Deze daling komt geheel voor rekening van de ’grondbroedende’ Purperreigers. Het absolute aantal struweelnesten is gelijk gebleven, het relatieve aandeel struweelnesten bedroeg in 1990 ruim 60%! Veldwaarnemingen uit de Krimpenerwaard en uit het Vechtplassengebied maken aannemelijk dat er in het broedseizoen 1990 meer adulte reigers aanwezig waren dan op grond van de nestvondsten was te verwachten. Mogelijk is een deel van de ’grondnestelende’ Purperreigers niet tot broeden gekomen. Belangrijke lokale beheersproblemen (De Weerribben, Ameide) komen aan de orde. Ze moeten wat de Purperreiger betreft niet worden overschat daar alle grote rietnestkolonies in 1990 een slechte bezetting hadden. De negatieve invloed van de Vos blijkt vooral uit de gegevens van de Loenderveensche Plassen. De situatie in het Naardermeer vraagt grondige studie daar de Purperreiger zich hier, ondanks de aanwezigheid van de Vos, met fraai aantal heeft weten te handhaven.