De internationale Floriade-tuinbouwtentoonstelling die dit jaar in Zoetermeer wordt gehouden, had in 1982 een voorganger in Amsterdam-Zuidoost. Vier miljoen mensen bezochten dat jaar de tentoonstelling in het kersverse park aan de Gaasperplas. Over de snelle groei van de vogelbevolking in de eerste jaren van dat park (1980-1983) is al eerder bericht in dit tijdschrift (1984 nummer 4). In een paar jaar tijd was daar een redelijk volwassen ogend park uit de grond gestampt, met veel tamelijk hoge, van elders aangevoerde bomen en een rijke struikenbegroeiing. De broedvogels hadden hun weg naar dit maagdelijke park snel gevonden. De inventarisatie van het park is na 1983 nog voortgezet tot 1990. Wij kunnen nu terugblikken op het verloop in de aantalsontwikkeling van de territoria, nagaan wat de invloed van landelijke trends (met name de strenge winters) hierop is geweest en bekijken hoe sommige soorten zich over het park hebben verspreid. Diverse soorten hebben hun aanvankelijk al snelle groei nog voortgezet na die eerste vier inventarisatiejaren. Andere hebben een latere groeispurt gehad en sommige zijn ook al weer afgenomen in aantal. Het Gaasperplaspark, zoals het na de Floriade is genoemd, ligt tussen de A9 en de Gaasperplas, bij het eindstation van de gelijknamige metrolijn. Het park heeft op een klein oppervlak (45 ha geïnventariseerd) een grote verscheidenheid aan biotopen: open bos met struiken, duinvegetatie, kleine en grote gazons, een griend, waterpartijen met rietveldjes en een lange rietzoom langs de Gaasperplas. De algemene conclusie van het vorige artikel was: de gevarieerde parkaanleg, met gelijk al veel oude en betrekkelijk hoge bomen erin, plus een deskundig snoeiwerk aan de struikpartijen, hebben er voor gezorgd dat het park er al meteen aantrekkelijk uitzag voor broedvogels. Daardoor kon een snellere kolonisatie met broedvogels plaatsvinden dan in een park dat op een geleidelijker manier ’volwassen’ zou moeten worden. Hieronder zullen wij minder ingaan op deze biotoopeffecten als wel op de genoemde aantalsontwikkelingen van 1980 tot 1990.