Op 2 april 1992 zat ik in de observatiehut aan het Duinmeer in Midden-Heerenduin bij IJmuiden. Ik keek naar de talrijk aanwezige meeuwen toen mijn oog viel op een aantal onvolwassen Grote Mantelmeeuwen. Enkele eerste- en tweedejaars exemplaren verzamelden aan de rand van het meer plantedelen, sommige rukten deze zelfs uit de bodem. Wanneer ze een bek vol hadden, aan beide kanten van de snavel hingen slierten van soms wel 15 cm, paradeerden ze opzichtig door het diepe water. Dit ging natuurlijk gepaard met de gebruikelijke schermutselingen en pesterijen. Tot daadwerkelijke nestbouw kwam het echter niet. Volgens mij duidt het gedrag van deze jonge vogels toch wel op een of andere vorm van paar- en/of broeddrift. Deze waarneming deed me trouwens denken aan een voorval zo’n dertien jaar geleden toen een paartje Blauwe Reigers werd ’lastig gevallen’ door twee onvolwassen soortgenoten.