Mr. H.P. Gorter, oud-directeur van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, besteedt in zijn standaardwerk over de geschiedenis van de vereniging – het boek omvat eigenlijk een ruimer overzicht van de geschiedenis van de Nederlandse natuurbescherming – slechts summier aandacht aan ontwikkelingen in de negentiende eeuw1. Drs. H.J. van der Windt gaat in een recent artikel nader in op de opkomst van de natuurbeschermingsgedachte in de tweede helft van de negentiende eeuw2. Hij constateert dat, naast religieuze en gevoelsargumenten, rationele argumenten een rol speelden bij het ontstaan van natuurbeschermingsideeën. De schrijver schenkt vooral aandacht aan de rol van het gevoelsaspect. Ook bij Gorter krijgt men deze indruk. De eerste natuurbeschermingsorganisatie, de Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Vogels, opgericht in 1899, had in haar statuten nadrukkelijk staan dat ’alle vogels die de mensch niet in zijn belang teelt, aanspraak hebben op zijn levendige belangstelling, als het met vrije vlucht begaafde dier, dat tevens huiselijk leven kent’. Het niet-rationele aspect is herkenbaar. In 1911 werd zelfs een Club van Nederlandsche Vogelkundigen opgericht, die zich onder meer afzette tegen overdreven vormen van vogelbescherming. Bij veel van de rond en vlak na 1900 opgerichte natuurbeschermingsorganisaties is subjectieve natuurbeleving, waaronder natuursport, ethische en esthetische stromingen, een belangrijke factor geweest. Aandacht voor de negentiende-eeuwse natuurbeleving, met als voorlopig hoogtepunt het uitgeven van het tijdschrift De Levende Natuur in 1896 door de natuurpedagogen Jac. P. Thijsse en E. Heimans, is op zich terecht, gezien de invloed op het ontstaan van de institutionele natuurbescherming. Ging ervan de gevoelsmatige natuurbeleving politieke invloed uit op de nationale wetgeving inzake de bescherming van in het wild levende dieren in de tweede helft van de negentiende eeuw? Of speelden alleen economische belangen een rol? De Wet tot bescherming van diersoorten, nuttig voor Landbouw of Houtteelt van 25 mei 1880 (Stbl. 89) was de eerste nationale wet, waarbij in het wild levende dieren beschermd werden buiten de Jachtwet3. Wel had men incidenteel vóór 1880 enkele zangvogels, zoals Nachtegalen, Putters en Vinken, lokaal of gewestelijk beschermd: een aarzelend begin van vogelbescherming4. Ik wil trachten door de totstandkoming van de wet van 1880 te beschrijven de redenen voor de invoering ervan te achterhalen. Waren deze redenen hoofdzakelijk gevoelsmatig of utilistisch van aard?