In 1991 werd voor het zesde achtereenvolgende jaar de broedvogelpopulatie van de Oeverzwaluw onderzocht. Eerdere inventarisaties werden verricht in 1963, 1964, 1970-1977, 1979 en 1986 tot en met 1990. Ondanks de respons van vele vrijwillige medewerkers werden in 1991 minder oeverzwaluwnesten vastgesteld dan in 1990. Vrijwel alle lang bestaande koloniehabitats herbergden in 1991 minder broedparen dan in 1990 en 1989. Nieuwe kolonies werden weinig gevonden. Daarnaast werden uit enkele delen van Nederland in het geheel geen gegevens ontvangen. Met name was dit het geval uit Limburg waar vooral langs de Maas zeer veel ontgrondingen c.q. potentiële broedplaatsen aanwezig zijn. Ook uit het oostelijk deel van Noord-Brabant, het IJsseldal en Zeeland werden nauwelijks of geen kolonies gemeld. Het is niet duidelijk of deze afwezigheid heeft te maken met het werkelijke ontbreken van de soort aldaar, of dat er sprake is van een (zeer) onvolledige telling. Het verdient zeker aanbeveling om in de komende jaren meer aandacht te besteden aan deze gebieden. Op grond van tellingen.werden in 1991 ten minste 5215 broedparen vastgesteld in 172 kolonies, in 92 aliasblokken, respectievelijk 110 km-blokken (figuur 1). In vergelijking met 1990 werd in de zelfde koloniehabitats in 1991 een gemiddelde achteruitgang vastgesteld van circa 29%. De werkelijke broedpopulatie in 1991, met inachtneming van de niet getelde gebieden, moet derhalve worden gesteld op circa 6500 broedparen (tabel 1).