Al zo’n dertig jaar zijn er volop discussies gaande over onze veenweidegebieden. Vanaf het begin van de jaren zestig zijn natuurbeschermingsorganisaties bezig met aankoop en bescherming van deze gebieden. Dat is belangrijk, omdat buiten deze gebieden de natuurwaarden hardlopend achteruitgaan. Het hele ecosysteem verandert. Weidevogels zoals de Grutto, Tureluur, Veldleeuwerik en Graspieper worden zeldzaam. Zoogdieren zoals de Visotter zijn verdwenen. De botanische rijkdom die in het verleden aanwezig was, vermindert snel. Heel veel weidegebieden zijn vlaktes van Engels Raaigras. Denkbaar is het dat deze achteruitgang in de toekomst zal toenemen omdat het beheer berust op zo’n hoog mogelijke melkproduktie. In veel natuurbeschermingstijdschriften wordt daarop gewezen. En hoewel men van landbouwzijde dit wel onderkent, is er voor een boer die een flink bedrijf heeft, geen weg terug. Anders kan hij zijn lasten niet meer opbrengen. Van natuurbeschermingszijde groeit de angst, dat ook in de veenweidegebieden de natuurwaarden nog verder achteruitgaan, doordat het beheer onbetaalbaar wordt. Er wordt zelfs aan gedacht om de doelstelling van delen van het gebied te wijzigen door percelen grasland om te vormen tot moerasbos. De vraag is echter of dat wel nodig is en ook of een moerasbos wel betaalbaar is. Een veenweidegebied is een monument dat door de eeuwen heen is gegroeid. Als dat verdwijnt komt het nooit meer terug. Veel mensen denken met weemoed aan de tijd waarover Jac. P. Thijsse vertelde onder andere in het Verkade-album ’De Bonte Wei’ dat in 1911 uitkwam. Daarin wordt verteld over de rijkdom aan flora en fauna in de weidegebieden zoals het was in die tijd. Jammer is het dat Jac. P. Thijsse wel vertelde over de schoonheid van de natuur in die tijd, maar nooit over hoe die tot stand kwam. Want bepalend voor de natuurwaarde was óók toen het beheer zoals dat door de boeren werd gepleegd.