De laatste maanden van 1992 circuleerden in de media berichten over een vogel die giftig zou zijn. De berichten, vaak zeer vrij geïnterpreteerd, waren ontleend aan een artikel in het tijdschrift Science (Dumbacher et al 1992). De auteurs geven een verslag van hun onderzoek waarbij zij vaststelden dat een deel van de uit Nieuw-Guinea afkomstige vogels van het geslacht Pitohui in hun weefsel (huid, veren en borstspieren) een steroïde alkaloïde ( (homobatraco) bezitten. Het betreft het zelfde biogif zoals dat wordt gevonden bij een aantal Zuid- en Middenamerikaanse padden (Phylobates species), Dumbacher en zijn collega’s ontdekten bij laboratoriumproeven met de verschillende organen van drie soorten Pitohui’s (Pitohui dichrous, P. kirhocephalus, P. ferrugineus) die zij onderzochten, dat er verschil is in giftigheidsgehalte tussen de soorten en tevens tussen de verschillende vogelorganen onderling. Muizen fungeerden hierbij als ’proefkonijn’. Er zal nog heel wat moeten worden onderzocht, willen wij meer van dit verschijnsel te weten komen. Desondanks zijn deze verschillen en het feit dat jonge exemplaren minder gifstoffen bevatten, interessant. Voor de onderzoekers is het nog onduidelijk hoe het gif in het lichaam komt. Wordt het opgenomen met het voedsel? Is het een gevolg van een metabolisch proces? Zit er een evolutionaire overlevingsstrategie achter (in de zin van de Mimicry van Müller)? Is het een vorm van chemische defensie tegen predatoren? Veel kranten beantwoordden die vragen. De journalisten wisten kennelijk soms meer van de ontdekking af dan de onderzoekers.