Toen ik onlangs wat orde probeerde te scheppen in mijn boeken en tijdschriften, deed ik twee aardige ontdekkingen. Tijdens het bij elkaar zoeken en op volgorde leggen van alle ’Vogeljaren’, bleek mij dat bijna alle jaargangen compleet waren. Ik kon het niet nalaten af en toe eens een jaargang door te bladeren en al doende realiseerde ik mij welk een boeiend naslagwerk die circa 240 tijdschriften vormden. Het wel en wee van vrijwel alle Nederlandse, maar ook veel buitenlandse vogels gedurende de afgelopen veertig jaren kom je erin tegen. Uit één van die oudere nummers – ’t was nog een ’Wiek en Sneb’ – rolde een foto, zo te zien ook zo’n veertig jaar oud. Ik wist meteen wal het voorstelde. Mijn vriend Sietse en ik stonden aandachtig het gedrag van de Spreeuwen te volgen, die op het dak van mijn ouderlijk huis zaten te kwetteren. En ineens realiseerde ik mij dat mijn belangstelling voor Spreeuwen inmiddels ook al veertig jaren aanwezig is en misschien zelfs nog wel in intensiteit toeneemt. Deze toevallige samenloop van omstandigheden brengt me er toe iets te schrijven over beide ’fenomenen’.