Veel vogelvrienden warden recent via berichten attent gemaakt op de veronderstelling dat de populate Zanglijsters zou kunnen worden bedreigd als gevolg van de toepassing van mollusciciden (Anonymus 1992, Hustings 1992, Mead 1992). Opvallend is de structuur van referenties achter de berichten. Sovon wijst op de analogie achter de vastgestelde achteruitgang met Groot-Brittannië (Hustings 1992). Daar wordt een mogelijk verband gelegd met het aldaar geconstateerde toegenomen gebruik van slakkendoders (mollusciciden) (Mead 1992). De British Trust for Ornithology wil gaan onderzoeken of dit verband reëel is. Zij wijzen er op dat onder de jongen geen abnormale sterfte plaatsvindt maar vermoedelijk wel onder adulten. Als er een relatie bestaat tussen het toenemend gebruik van mollusciciden en de vastgestelde populatiedaling bij Zanglijsters, dan zou de sterfte aldaar plaatsvinden in de herfst, bij het uitzaaien van graan (Mead 1992). Het is dus niet zo dat de ’Engelse vogelbeschermers steeds duidelijker aanwijzingen krijgen dat slakkenbestrijdingsmiddelen de boosdoeners zijn’ (Anonymus 1992). Daarbij leggen de Britten bovendien ook geen verband met de door Sovon vastgestelde populatie-achteruitgang van de Zanglijster in Nederland. Dit geeft aan dat een bovenregionaal element aan de vastgestelde achteruitgang ten grondslag ligt.