In mijn artikel over de herziening van de Vogelwet 1936 in nummer 4 (1994) van Het Vogeljaar heb ik aangekondigd in volgende nummers nader te zullen ingaan op een aantal specifieke onderwerpen. Een onderwerp dat nogal wat stof heeft doen opwaaien, is dat van het houden van vogels. Het aantal soorten dat mag worden gehouden, voorheen ’kooivogels’ genoemd en nu in de wet als ’cultuurvogels’ aangeduid, is flink uitgebreid. Voor de eende- en ganzesoorten die van de Jachtwet naar de Vogelwet zijn overgeheveld, is er weinig veranderd: ze mogen net als voorheen worden gehouden. Een belangrijke verbetering is echter dat er vanaf 1 maart 1995 alleen nog geringde vogels van deze soorten mogen worden gehouden. Wie zijn vogels niet ringt, is straks strafbaar. Dat is een hele verbetering ten opzichte van de oude bepalingen, maar de ervaring zal moeten leren of illegale vangst en handel daarmee effectief kunnen worden tegengegaan. Wat menigeen niet begrijpt, is waarom het aantal toegestane soorten zo is uitgebreid. Ik wil dat in dit artikel toelichten. Daartoe volg ik de gang van het wetsontwerp tot wijziging van de Vogelwet 1936, de Jachtwet en hoofdstuk van de Natuurbeschermingswet vanaf de indiening tot het van kracht worden.