Bij een trekvogelpopulatie zoals bij de Nederlandse Lepelaars, kun je stellen dat het leefgebied eigenlijk wordt gevormd door het totale gebied van de trekbaan. In het broedgebied ligt de nadruk op de voortplanting en daarbuiten, in het overwinteringsgebied en onderweg, ligt de nadruk op de overleving. Professor K.H. Voous heeft het functioneren van een trekbaansysteem daarom wel eens vergeleken met een ellips: een meetkundige figuur met twee brandpunten. Binnen het broedgebied van vogels kun je voortplantingsleefgebieden onderscheiden. Bij een individueel vogelpaar is dat een nest met een voedselgebied, met rustplaatsen en misschien wel met een plek om te baden. Bij een kolonie vogels ligt dat weer wat anders. Een leefgebied waar de voortplanting plaatsvindt bestaat dan uit de samenhangende combinatie van broedplaats, voedselgebieden en dergelijke die voor één of meer componenten samenhangen met sociale functies. Voor leefgebieden bij de Lepelaars in ons land is het typisch dat de voedselgebieden vaak op grote afstand van de broedplaatsen liggen en dat de broedplaatsen in het algemeen wél goed zijn beschermd, maar de voedselgebieden juist niet. Wil je de Lepelaars een goede bescherming garanderen, dan zul je ook met betrekking tot de voedselgebieden goede beschermende maatregelen moeten nemen. Welke maatregelen dat in de praktijk moeten zijn, is in algemeenheid niet zo eenvoudig te formuleren. Dat komt doordat veel van de voedselgebieden van Lepelaars ook een ander gebruik kennen, namelijk vaak agrarisch. Bij intensivering van dit gebruik door de landbouw komt de mogelijkheid voor Lepelaars om er voedsel te vinden vaak in het gedrang.