De laatste deelnemer aan de Nijmeegse vierdaagse (21 juli 1995) was nog nauwelijks de finish gepasseerd, of onweerswolken pakten zich samen boven het Limburgse. Vanuit het zuiden drongen imposante wolkenmassa’s op, die de overgang van warme naar een koelere lucht aankondigden. Ik zat juist naar een, door de zon prachtig verlichte, solitaire stapelwolk (cumulus mediocris) I te kijken, toen mijn aandacht werd getrokken door het geluid van Gierzwaluwen. Omhoog kijkend zag ik een groep van zo’n 500 Gierzwaluwen op enige hoogte (±300 à 400 m) rondcirkelen. De vogels vlogen druk door elkaar heen, waarbij zij steeds hoger leken te geraken. Zo schoven zij langzaam achter de voorbijtrekkende onweerswolk aan. Ik volgde de wolk enige tijd met de verrekijker, totdat zij de rand van de stad had bereikt. Op dat moment lieten de Gierzwaluwen zich vallen en stuk voor stuk zwaaiden zij zwijgzaam af, terug naar de kolonies in de stad. Tot op heden zijn er maar weinig van dit soort waarnemingen beschreven, terwijl dit gedrag waarschijnlijk lang niet zo uitzonderlijk is. Pounds beschreef in 1947 al een aantal soortgelijke voorvallen, waarbij Gierzwaluwen tegen onweerswolken ’omhoog vlogen’. In de begin jaren zestig werden aan de Engelse zuidkust met regelmaat groepen Gierzwaluwen waargenomen, foeragerend op insekten die waren gevangen in een zeewindfront (Simpson 1967). Een dergelijk fenomeen, insekten die accumuleren in een frontsysteem, komt veelvuldig voor (Drake & Farrow 1989). Het is goed mogelijk dat de huidige waarneming ook het gevolg is van concentratie van ’aeroplankton’ in de lokale convergentiezone.