Na de broedtijd verblijven er in het Nederlandse agrarische gebied grote aantallen Kieviten, Goudplevieren en Wulpen (Sovon 1987). De najaarstrek van deze soorten is begin november over het hoogtepunt heen, waarna deze soorten pas na het invallen van de vorst verder trekken. Van Kieviten is bekend dat ze direct na het invallen van vorst uit de winterse voedselgebieden wegtrekken (Cramp & Simmons 1983, Groot et al 1994). Volgens Cramp & Simmons (1983) is de Goudplevier minder gevoelig voor koudeperiodes en de traditionele voedselgebieden worden alleen bij aanhoudende kou verlaten. Wulpen zijn het minst vorstgevoelig en trekken alleen weg bij langdurige koude weersomstandigheden met strenge vorst (Cramp & Simmons 1983, Groot et al 1994). De Nederlandse Steltloper Werkgroep (NSWG) organiseerde in november 1993 en november 1994 in Nederland integrale tellingen van in het binnenland verblijvende steltlopers (Gerritsen 1994). Het doel van deze tellingen was het verkrijgen van meer inzicht in de aantallen Goudplevieren en Kieviten die in Nederland verblijven in een periode die voorafgaat aan de winter. Tijdens deze tellingen is tevens door de waarnemers een aantal gegevens bijgehouden over habitatkeuze, groepsgrootte en gedrag. Op deze wijze zijn in een groot deel van de provincie Utrecht in beide jaren tellingen verricht en gegevens over gedrag verzameld (Van der Winden 1994 & Van der Winden 1996). De telling in november 1993 vond plaats in een onverwacht vorstrijke periode. November 1994 was relatief warm. De gegevens uit beide jaren boden voldoende houvast voor een vergelijking van de aantallen, verspreiding en het gedrag van Kievit, Goudplevier en Wulp in relatie tot de weersomstandigheden.