Ondanks een zeer groot aantal wijzigingsvoorstellen en het aantal wildsoorten waar nog op mag worden gejaagd tot slechts zes soorten zal worden teruggebracht, is het zeer de vraag of er op het gebied van de jachtpraktijken en de bescherming van dieren veel ten goede zal gaan veranderen wanneer deze voorstellen zullen worden aanvaard. Het beginsel dat diersoorten een ’intrinsieke’ waarde hebben zal dan in de wet worden vastgelegd, maar de ruimte voor het doden van dieren is daarmee nog lang niet echt beperkt. De minister tekent er namelijk onmiddellijk bij aan dat ook het bemachtigen en doden van een dier, ook ten behoeve van consumptie of handel, geoorloofd kan zijn. Verder kan het uitwerken van de plannen om veel beleidstaken over te brengen naar de provincies tot grote en ongewenste verschillen leiden. Het versterken van de rol van faunabeheereenheden op het gebied van wildbeheer en schadepreventie, leidt ertoe dat de overheid minder greep op de uitvoering van het vergunningenbeleid krijgt. In eerste instantie lijkt het een verbetering dat de jacht op een aantal diersoorten sterk zal worden beperkt, maar het is nog maar de vraag of er in de praktijk werkelijk iets zal gaan veranderen. Er blijven immers nog meer dan voldoende mogelijkheden over om ontheffingen te verlenen. Er is daarom een grote kans dat, waar voorheen legaal exemplaren van diersooren werden geschoten omdat zij werden bestempeld als ’vogelvrij wild’, de zelfde soorten, nu als ’beschermde soort’ alsnog legaal het loodje moeten leggen op grond van een landelijk of provinciaal vrijstellingsregime. Het valt te vrezen dat door het ontbreken van voldoende criteria voor het verlenen van vergunningen voor de vele afzonderlijke organisaties die in de toekomst een grote verantwoordelijkheid zullen gaan dragen voor jacht en schadepreventiebeleid, er van een gecoördineerd beleid in ons land geen sprake meer zal zijn.