Met enig ceremonieel ontving het Wereld Natuur Fonds in juni 1996 de vergunning voor zijn zeearendenproject. Aan de afgifte door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij was heel wat voorafgegaan. Onder andere op een in zomer 1995 gehouden workshop kwam naar voren dat het uitzettingsproject omstreden is en dat niet iedere bioloog en ecoloog overtuigd is van de noodzaak om via dierentuinvogels broedende Zeearenden in Nederland te krijgen. Maar het ministerie zwichtte voor de motieven van de promotors van het project die, nader ontleed, niet vrij lijken te zijn van politieke en emotionele beweegredenen. 17 maart 1996, namiddag. Twee vogelaars staan op de Zeedijk van Putten. Voor hen ligt de uitgestrektheid van de Beninger en Korendijksche Slikken langs het Haringvliet. Door de komst aan de overzijde van een rij windturbines in de Van Pallandtpolder op Overflakkee is er niet langer een onbegrensde gezichtseinder. Op de lage oeververdediging rust een onvolwassen Zeearend. In de rug de Polder Zuidland met geheel door petrochemische industrie en Rijnmond-steden beheerste achtergrondcontouren, De vogel vliegt op, komt landinwaarts en draait boven de Polder Zuidland omhoog tot aan de rand van de sluierbewolking. Dan emoties. Kort na elkaar voegen zich uit de ruimte nog twee Zeearenden bij de eerste. Het volgende kwartier laten de drie om elkaar heendraaiende en op elkaar duikende vogels een de beide vogelaars in vervoering brengend schouwspel zien. ’Dat dit kan in dit land...,’ zegt een van hen. Dan glijden de arenden omhoog en ver van elkaar verwijderd af richting overkant Spuimond, naar de Korendijksche Slikken. Beide vogelaars hebben heel wat na te kaarten. Want afgezien van deze adrenaline verwekkende apotheose van een enerverende zeearendenwinter, is er de constatering dat dit inderdaad kàn in dit land. Met op de achtergrond de contouren van de Rijnmond!