In de jaren 1985 en 1986 (mei-juni) en 1987 en 1988 (augustus) heb ik op mijn vakantie op dit onvolprezen eiland vogelwaarnemingen bijgehouden. Twee voorjaars- en twee nazomerperioden van elk veertien dagen bieden een goede mogelijkheid om het voorkomen van met name trekvogels in voor- en najaarstrek te vergelijken. Terschelling heeft een grote verscheidenheid aan biotopen, en wie de goede plekjes weet te vinden kan vele meer of minder bijzondere waarnemingen doen. Maar ook in het ’gewone’ is er meer dan voldoende te beleven. Het aantal waargenomen soorten varieert van 84 tot 98, uitgaande van een gemiddelde activiteit zonder uitgesproken jagen op zeldzaamheden, zonder telescoop ook en rekening houdend met de behoefte van gezinsleden; ook ben ik er maar een enkele maal echt vroeg opuit gegaan. Desondanks loopt het aantal waargenomen soorten verbazend synchroon: enerzijds zoek je de goede plekjes van vorige jaren weer op, anderzijds valt op, dat in voorjaar en nazomer een tamelijk verschillende samenstelling van de vogelwereld (althans wat wij ervan zien en horen: vele zangvogels vallen weinig op buiten de broedtijd) toch resulteert in ongeveer evenveel soorten. Vergeleken met het vasteland zijn er op een eiland natuurlijk minder soorten (maar wel vaak in grote aantallen): vele gewone soorten als Grote Bonte Specht, Boomkruiper en Gierzwaluw ontbreken op de Waddeneilanden vrijwel geheel als broedvogel.