Tijdens een bezoek aan het vogelrijke gebied langs de Knardijk bij Lelystad op 5 juni 1997 kon ik weer eens van nabij onder gunstige weersomstandigheden een groot aantal klutenfamilies met hun nog kleine donsjongen observeren. Mijn waarnemingen werden gedaan vanuit de observatiehut ’De Grauwe Gans’ en de waarnemingspost die als eerste wordt bereikt door direct na het bruggetje rechtsaf te slaan. Toen ik op laatstgenoemde plek aankwam, liep daar in alle eenzaamheid een klutenpaar met kleine, naar schatting drie dagen oude donsjongen. Tot mijn grote verbazing ontdek ik, dal er hier in totaal vijf jongen tussen de korte oevervegetatie rondscharrelden. Daar ik dit nooit eerder had gezien, vertrouwde ik eerst mijn eigen ogen niet, maar na herhaalde malen zorgvuldig geteld te hebben bleek toch inderdaad, dat dit ouderpaar met vijf nakomelingen was gezegend. Dat één van de jongen afkomstig zou zijn van het eilandje bij ’De Grauwe Gans’ leek mij gezien de grote afstand tussen beide observatiepunten en het feit dat de kuikens nog zeer jong en alle van dezelfde grootte waren, gevoeglijk uit te sluiten. In de literatuur wordt opgegeven, dat klutenlegsels van één ouderpaar als regel vier eieren bevatten, maar soms twee of drie. Legsels met vijf eieren worden aangeduid met ’selten’ (Niethammer 1942), ’occasional’ (Witherby & et al 1947) en ’niet zelden’ (Eykman & al 1949). Laatstgenoemde auteurs vermelden zelfs, dat van alle Limicolae juist bij de Kluut het meest legsels van vijf voorkomen. Grotere legsels worden beschouwd als afkomstig van meer dan één wijfje. Na deze klutenfamilie een tijd lang te hebben bekeken, wandelde ik vervolgens naar de observatiehut ’De Grauwe Gans’, van waaruit men een prachtig uitzicht had op de broedvogels van het vlakbij gelegen eilandje, waar het een drukte van belang was. Tussen de talrijke broedende Visdieven zaten of liepen behalve Grauwe Ganzen en Bergeenden met hun jongen ook Bontbekplevieren, twee Nijlganzen, die zeer fel werden aangevallen, Krak-, Slob- en Wilde Eenden, alsmede veel Kluten met hun pas enkele dagen oude donsjongen. Ook hier zag ik weer dat er een klutenpaar met vijf jongen rondliep. Korte tijd later ontdekte ik zelfs nog een tweede paar, waarbij dit het geval was. Aangezien de klutenpopulatie op het kleine eilandje naar schatting tegen de twintig paren omvatte, ging het hier in tegenstelling tot het paar van mijn eerste waarnemingspunt hoogstwaarschijnlijk om jongen, die zich in de grote drukte bij vergissing bij vreemde ouders hadden aangesloten. Dat dit soms tot voor hen zélf nare ervaringen kan leiden, bleek toen ik zag, dat donsjongen door adulte Kluten verscheidene malen tel werden gepikt en soms in de snavel zelfs een heel eind weggesleept. Nadat zo’n agressieve Kluut het jong dan ten slotte had losgelaten verroerde dit zich eerst korte tijd niet om zich dan plotseling al rennend en zwemmend naar de plek te spoeden, waar zijn ouders zich bevonden. Gezien de zeer dichte vogelbevolking was het eigenlijk niet zo verwonderlijk, dal het hier herhaaldelijk tot schermutselingen kwam en dat daarbij ook kleine jongen betrokken raakten. Agressiviteit van Kluten tegenover jongen van soortgenoten, zelfs tegenover eigen jongen, wordt door verscheidene waarnemers vermeld (Selous 1927, Makkink 1936, beiden ex. Cramp 1983).